Bitumineuze deklaag

Bitumen is een viskeuze vloeistof die van nature voorkomt in ruwe aardolie. Het is een belangrijk bestanddeel van asfalt en wordt als zodanig toegepast in wegverhardingen. Een kant en klare bitumineuze deklaag (Prefabricated bituminous surfacing; PBS) was een gebitumineerde jute die door de Britse en Amerikaanse genie gebruikt werd om een waterdicht oppervlak te verkrijgen. De eerste proeven met dit materiaal werden in juni 1943 gedaan. Het was bekend dat de vijand betonnen startbanen had waarop vliegtuigen bij elk weer type konden starten en landen. Om die reden was het belangrijk dat de geallieerden soortgelijke mogelijkheden hadden.

De bitumineuze deklaag kwam uit Groot Brittannië en bestond uit een jute stof van 1 meter breed die geïmpregneerd werd met zachte bitumen. Op elke kant werd een deklaag aangebracht bestaande uit een mengsel van een taaiere kwaliteit geoxideerde bitumen met fijne mineralen. Het materiaal werd afgeknipt op lengtes van 73 meter (80 yards) en opgerold op houten of stalen kokers.

Prefabricated Hessian (Burlap) Surfacing (PHS of PBS)

De bitumineuze deklaag verschilde hoofdzakelijk van zijn metalen tegenhanger in dat het geen toegevoegde sterkte aan de deklaag gaf. Het diende alleen ter stabilisatie van de ondersteunende capaciteit van de grond. Het werd gelegd op een zorgvuldig vlak gemaakte ondergrond, die, als de tijd het toeliet ook nog werd aangedrukt. Zachte plaatsen werden uitgegraven en opnieuw gevuld met een geschikt materiaal. Grote stenen die mogelijk de deklaag zouden doorboren werden verwijderd.

Het materiaal werd in de lengte richting gelegd met de nieuwe strook voor de helft overlappend waardoor het de dubbele dikte kreeg. Om de werkzaamheden te vergemakkelijken was het materiaal van te voren voorzien van een middenlijn. De onderkant van de bitumineuze deklaag werd gecoat met een vloeibaar bitumen met een oplosmiddel als petroleum, terpentine, diesel of een mengsel hiervan. Dit had to gevolg dat de bitumenlaag zacht en plakkerig werd.

Een andere methode was die waarbij de onderkant bekleed werd met stroken dunne bitumen.  Om goede verbindingen te verkrijgen werden ze aangewalst met een van gladde wielen voorziene rubberbandwals. De uiteinden in de lengterichting werden verankerd doormiddel van een aarden drains terwijl de uiteinden in de breedterichting voorzien werden van vliegveldgaas (SMT) om schade te voorkomen als gevolg van de draaiende en zwenkende vliegtuigen.

Een startbaan van 1100 x 36,5 meter kon in 14 uur door zes legmachines en 150 manschappen worden aangelegd. De bitumineuze deklaag was een succes als het werd gelegd op een stevige ondergrond bij droog weer. Het had een levensduur tot wel twaalf maanden bij 120 vliegbewegingen per dag. Een belangrijk voordeel van het materiaal was zijn gewicht; er was slechts 812 ton nodig voor een gemiddeld vliegveld tegen 4877 ton als er geperste staalplaten (PSP) werden gebruikt.

Het eerste vliegveld in Groot Brittannië voorzien van een bitumineuze deklaag lag bij Ashford in Kent en lag daar voor een proefperiode van twee jaar. De bitumineuze deklaag werd uitvoerig gebruikt op diverse operatieterreinen. Tussen 6 juni 1944 (D-Day) en 28 oktober 1944 werden in noordwest Europa 30 vliegvelden voorzien van een bitumineuze deklaag, 17% van het totale aantal vliegvelden dat in die periode is aangelegd.

De bitumineuze deklaag is met succes gebruikt bij vliegvelden voor gevechtsvliegtuigen en bommenwerpers.  Door het aanstampen van zachte, omgeploegde of landbouwgrond bij een optimale vochtigheidsgraad kreeg de grond een harde bovenlaag die de doorgang van grondwater voorkwam. Ook was het nodig de grond in het midden van de baan te verhogen zodat het oppervlaktewater naar de zijkant zou lopen. De bitumineuze deklaag was niet bruikbaar bij grond met onvoldoende samenhang, zoals bij schone zand- of grindgrond en bij grond met een hoge grondwaterstand. Een verbetering bij zanderige of grindachtige gronden kon worden verkregen door de grond te bewerken doormiddel van aanstampen (sheepfoot roller) of het samenpersen van de grond met een wals (pneumatic tired-rollers). Vanwege het hoge vochtigheidsgehalte van de grond was het nagenoeg onmogelijk om de bitumineuze deklaag tijdens wind of regen of na eind oktober te leggen. Vanwege het onderhoud was er een ploeg van 30 man nodig. Om schade aan het oppervlak te voorkomen tijdens een noodlanding was er een noodlandingsbaan naast de hoofdbaan nodig.

Een doeltreffend plaatselijke materiaal van een wat mindere kwaliteit verkreeg men door het in de juiste verhouding mengen van zand, klei en kiezelsteen. Dit werd op grote schaal gebruikt voor de aanleg van vliegvelden. Mits goed ingewalst bleek dit een goede basis blijkt te zijn voor de startbaan en toegangswegen. Het materiaal kon samen met een bitumenbindmiddel versproeit worden in hoeveelheden van 3 liter per m2 om een stevig  Macadam type wegverharding te verkrijgen dat bestand bleek te zijn tegen hoge windsnelheden.

Een van de meest voor de hand liggende beschikbare plaatselijke materialen voor de aanleg van een vliegveld was het puin afkomstig van door de oorlog vernietigde gebouwen alhoewel dit veel schadelijke materialen bevatte als hout en staal waardoor het moeilijk was om dit te leggen. Het was bij gelegenheid vaak sneller om een steengroeve te openen om aan bouwmaterialen te komen dan het puin te gebruiken van een gebouw waarin mogelijke nog boobytraps zaten.

Bron: The Royal Air Force, Airfield Construction Service 1939-1945, by Anthony Betts.